HOME > PROGRAMMA > LEESGROEPEN DF BEVEREN-ZUID > Ik ben er niet, Lize Spit 

Recensie Maria Heyrman

 

 

 

 

 

De auteur

Lize Spit groeide op in de Belgische Kempen.  Ze studeerde in Brussel aan het RITCS, waar ze een master in scenarioschrijven haalde.  In 2013 won ze zowel de jury- als publieksprijs van de schrijfwedstrijd Write Now.  In 2016 volgde daarop de bronzen uil voor ‘Het Smelt’.  Ze publiceerde korte verhalen en poezie in tijdschriften. Ze werkt als gastdocent creatief schrijven voor’ Luca School of Arts’ en RITCS. Ze is columnist bij de Morgen.

Het debuut van Lize Spit, “Het Smelt” werd in meer dan 10 talen vertaald, het was het best verkochte boek van Vlaanderen in 2016 en het heeft ook diverse prijzen gewonnen. De 2de roman, “Ik ben er niet” verscheen in 2020.

'Wij waren de twee scheefgezakte pilaren die, zodra je ze tegen elkaar aan deed leunen,

steviger zouden staan dan één ongeschonden op zichzelf staande pilaar ooit kon'

 

 'Ik ben er niet', Lize Spit

Samenvatting en bespreking 

 

Leo is 10 jaar samen met haar vriend Simon. Beiden kenden een moeizame jeugd maar ze zijn onafscheidelijk.  Ze hebben niemand anders nodig.  Totdat Simon een keer midden in de nacht thuiskomt met een nieuwe tattoo en hij vanaf dat moment een heel ander persoon lijkt.  Hij zegt zijn baan op, ziet overal samenzweringen en verliest zichzelf in nieuwe obsessies. Leo’s zorgvuldig opgebouwde wereld valt uit elkaar en wordt langzaam steeds gevaarlijker. 

Net als in “Het Smelt” zit de spanning in deze 2de roman niet direct in thrillerachtige elementen of verschillende wrede scènes (die wel degelijk in het verhaal aanwezig zijn en de lezer af en toe doen gruwelen).  De echte spanning zit hem voornamelijk in de opbouw van het verhaal.  Al vanaf de 1ste pagina weet de lezer dat er iets gebeurd is, iets ernstigs, maar het hoe, wat en waarom blijft tot de laatste pagina’s een raadsel.

De paar minuten die Leo doet van de winkel naar huis, nadat ze een telefoontje kreeg over de daden van Simon, worden door het hele boek heen verspreid en steeds minuut voor minuut minutieus uitgewerkt. Deze kleine fragmenten worden afgewisseld met langere hoofdstukken die in chronologische volgorde het verhaal van Simon door de ogen van  Leo vertellen: van hun gelukkige beginjaren tot zijn eerste ziekenhuisopname en de medicijnenmix die daarop volgt.

Leo heeft het zwaar en vertrouwt Simon niet meer, maar tegelijkertijd is het verhaal dat ze over Simon vertelt, ook als ze dat in verschillende anonieme columns in de Libelle doet zonder zijn medeweten, opvallend zonder verwijten . De liefde van Leo voor Simon blijft overeind en daarmee het belangrijkste; zij is net zo afhankelijk van hem als hij in zijn situatie van haar is.

‘Ik ben er niet’ is meer dan een verhaal over iemand die kampt met een bipolaire stoornis en juist het perspectief van Leo laat de ontwrichting van de omgeving, de toewijding en het onvermijdelijke verraad maar vooral ook de liefde zien.

Leo beschrijft haar relatie als volgt: “ Wij waren de twee scheefgezakte pilaren die, zodra je ze tegen elkaar aan deed leunen, steviger zouden staan dan één ongeschonden op zichzelf staande pilaar ooit kon”.  Het is de bekendste zin uit het boek en wordt vaak vermeld in recensies of samenvattingen.  Het is ook de hoofdgedachte van heel het boek.  Twee mensen steunen op elkaar, maar wat gebeurt er als iemand dan wegvalt?

Op technisch vlak is het boek een pareltje.  Lize speelt met de tijd om de spanning op te bouwen tot het hoogste punt, je kunt het boek niet meer aan de kant leggen.  De psychologische diepgang maakt het dan ook nog eens extra herkenbaar voor de lezers.

 

Opmerkelijke vergelijkingen (goed gevonden)

 

Hij bewoog zich door het huis als een stukje verdwaalde eierschaal in losgeklopt eiwit, elke keer dat ik er mijn vinger op wilde leggen vond hij een manier om eronderuit te glippen. (p 99)

 

Het boompje had de takken opgeslagen zoals de armen van een voetballer die zichzelf vrijpleit na het tackelen van een tegenspeler.(p 169)

 

Ze had brede schouders en een neus die zo groot was, dat ze onder de douche probleemloos kon roken. (p 255)

 

Op de buitengevel, aan weerszijden van alle zwarte vensterbanken, liepen neerwaartse roetvegen, dat was al zo toen we het appartement kochten, alsof de ramen hadden gehuild met mascara op. (p 266)

 

Ik troostte hem om zijn moeder en troostte zo mezelf.  Hij was de dop die op mijn openstaand verdriet werd geschroefd en alles in de fles hield. (p 447)

 

Misselijkheid of ellende waren geen boodschappentassen, ze hadden geen handvatten waarmee je het gewicht kon delen.  Maar het idee dat iemand precies wist hoe zwaar je tas woog kon ook al veel betekenen, niet? (p 454)

Vertel anderen over ons.